Ergens tussen de stalen constructies van het oude stadion aan de rivier, moet zich de ziel van Feyenoord schuil houden. Maar hoe verhuis je een ziel, zonder dat de dood er aan vooraf gaat? Het karakter van Nederlands mooiste voetbalstadion verbergt zich juist in zaken die onverplaatsbaar zijn, in de herinneringen aan de wedstrijden die er ooit zijn gespeeld, de overtredingen die er zijn gemaakt, het bloed wat er is gevloeid. Het zit hem in de doelpunten die er zijn gevierd, maar ook in de oneindige rij Feyenoordspitsen die daar hopeloos zijn gefaald. Het zit hem in de razziaslachtoffers die er om het veld bij een werden gedreven, de bestuurders die er in de spelonken spelletjes met de club speelde. En in de herinneringen aan goeie wedstrijden, die steeds beter worden naar mate de tijd verstrijkt.

Het zit hem in de spandoeken die er ooit hingen, zoals ‘Jorien dan verkoop je toch gewoon je boot’ en ‘Feyenoord For Ever, Cruyff Never’. In de zitkussentjes die vroeger woedend richting het veld zeilden wanneer er weer eens was verloren. En in de ontelbare lijven waarop de contouren van de lichtmasten zijn getatoeëerd. De ziel van de club en haar stadion houdt zich ook schuil in specifieke geluiden. Vak S wat een optrekkende brommer nadoet wanneer Gerard Meijer met een waterzak het veld in sprint. Het korte felle fluitje van Ernst Happel langs de kant. Het klaterende applaus voor Willem van Hanegem, al verschijnt zijn kromme gestalte alleen maar even als analist op het veld. En het gejuich als de lichtkrant een achterstand van ajax meldt.

Het zit hem in het gelach om Mike Obiku en de op hun billen vallende tegenstanders van Coen Moulijn. En het gebulder van diens imitator wanneer die in de rust met een denkbeeldige bal een al even denkbeeldig doelpunt maakt.
Het is het geluid van een knakkend brilletje, van vuurwerk, van een ijsbal die precies op het oog van Wim Jansen landt. Van stadionspeaker Peter Houtman die elke tegengoal van Feyenoord afkondigt met een steeds lager wordende crematoriumstem en de al lang vervlogen orgelklanken Cor Steyn, van tribunes die over de Zilvervloot zingen, van roffelende voeten bij een vrije trap van Pierre van Hooijdonk en van hoge damesgilletjes bij de eerste glimp van John de Wolf.

De ziel van het stadion huist ook in geuren. In die van walmende hamburgers, en Surinaams schaafijs op het Stadionplein. In de laaghangende wietwalmen op de tribunes achter het doel en de bierlucht van succes en de geur van rookbommen bij teleurstelling en de zoete pinda’s van de verdwenen Chinese verkopers op de luchtbrug en in het onovertroffen aroma van een natte vers gemaaide grasmat.

Maar het zit hem vooral in de voetballers die er hebben gespeeld. Niets bewijst de sporthistorische waarde van Stadion Feijenoord beter dan de oneindige rij grootheden die er ooit het veld op renden. Johan Cruijff maakte er zijn interlanddebuut met een doelpunt tegen Hongarije. Johan Neeskens krijgt er op een dag onverwachts een stomp op zijn toch al gehavende neus van zijn vriend Willem van Hanegem. Puck van Heel en Bep Bakhuys en de gebroeders Charlton stonden er op het gras, de gebroeders Kerkhof ook net als IJzeren Rinus en Theo de Tank natuurlijk. Franz Beckenbauer, Eusebio, Di Stefano, Romario, Ronaldo, Beckham, Best. Maar ook Roelf-Jan Tiktak en John Oude Wesselink en Harry Lubse en Oekie Hoekema en Romano Denneboom en zelfs Johan Derksen.

Alle volksliederen van Europa zijn er in de loop der jaren gespeeld. Er zijn op de tribunes huwelijken gesloten en minstens zoveel ontbonden. Er hebben hoogzwangere vrouwen gezeten en mensen die op het randje van de dood verkeerde. Er is grote angst uitgestaan en er heeft grote euforie geheerst. Het boodt troost aan zonen die er stiekem de as van hun vader hebben verstrooid. Het heeft de levens van ontelbare mensen net iets mooier gemaakt en het mag nooit, nooit, maar dan nooit verdwijnen.

Michel van Egmond, 28-2-2018 De Wereld Draait Door